Sluiten

Als een lantaarnpaal zucht


In de buurt waar je woont is van alles te zien.

Juist daarom zie je haast nooit echt een lantaarnpaal. Hè, een lantaarnpaal? Wie kijkt daar nu naar? Precies!

Overdag vallen ze niet op, vaak zijn ze ook nog grijs geschilderd. Kijk morgen maar eens echt goed naar zo’n paal. Als het donker is zie je hem eigenlijk ook al niet staan, alleen z’n licht: daar was het allemaal om begonnen. Maar meestal zie jij dat óók niet, want dan slaap je al.

Toch gaat dit verhaaltje over een lantaarnpaal. Eentje uit jouw buurt. Eigenlijk heeft 'ie het me zélf verteld of dacht je soms dat dat niet kon? Eerlijk gezegd dacht ik dat ook. Tot ik die paal hoorde zuchten ...

Een diepe zucht.

Eerst keek ik rond natuurlijk waar die zware zucht vandaan kwam, maar er was niemand te zien. Toen weer zo’n zucht. En zo dichtbij. Het leek de lantaarnpaal waar ik tegen aan leunde wel.

Voorzichtig vroeg ik dus, ‘zucht jij soms?’ want je voelt je wel echt heel erg oenig als je tegen een lantaarnpaal begint te praten, dat verzeker ik je!

‘Jazeker,’ zei de paal toen, een beetje hol, maar toch heel duidelijk, ’waarom zou ik niet zuchten? Niemand heeft zoveel reden om te zuchten als ik!’

Ik denk dat hij blij was eens lekker tegen iemand aan te kunnen praten, want hij begon dadelijk het hele verhaal te vertellen:

‘Weet je,’ zei hij, ‘wij lantaarnpalen hebben het niet gemakkelijk. Altijd moeten we in weer en wind doodstil blijven staan, daar word je hondsmoe van. Maar slapen? Ho maar!

De mensen stoppen eerst hun kleine kinderen lekker in, dan gaan de groten onder de wol en tenslotte gaan de vaders en moeders lekker pitten. Zelfs de vogels en de hond en de poes gaan slapen!

Maar wij, lantaarns, wij moeten rechtop staan en schijnen, meneertje!

Goed, we staan dus zowat de hele nacht met ons licht op. 's Morgens mag het lichtje pas weer uit. En denk je dat we dan eindelijk een lekker tukje kunnen doen, desnoods rechtop? Vergeet het maar!

Eerst gaan de mensen naar hun werk, dus dat is auto starten, benzine dampen maken en een herrie!

Dan beginnen de scholen en gaan de kleintjes op straat spelen. De SRV-man toetert de pannen van de daken, er worden kleden uitgeklopt en bromfietsen uitgeprobeerd.

Kortom: nog meer herrie, de héle dag lang. Af en toe komt dan ook nog even een hond over mijn voet heen plassen. En ’s avonds, als het eindelijk rustig wordt ... dan moet ik SCHIJNEN! Ik word er zooo moe van!’

Dat was een heel verhaal van die paal ...

Ik was er een beetje verlegen van geworden.

‘Tja, wat zouden we daaraan nou moeten doen,’ mompelde ik, terwijl ik me achter m'n oor krabde.

‘Een bed!’ zei de paal onmiddellijk: een lantaarnpaal-bed van wel vier meter lang en minstens tien centimeter breed. En doe meteen maar een driedubbel lange winterdas als deken. Dat is voor overdag. En dan een lantaarnpaal-tent van zeg maar vier-en-een-halve meter lang en wel twintig centimeter breed voor als het regent. En nu metéén maar, want ik ben het goed zat!’

‘Eh, ik weet niet of de burgemeester …’ begon ik aarzelend, maar de paal was nu door het dolle heen: ‘Van de burgemeester merk ik nooit iets anders dan af en toe eens een nieuw lampje,’ joelde hij mopperig, ‘laat hij die zélf maar in zijn oor draaien! Ik wil slapen, en daarmee uit.’

En toen begon hij zó te mopperen en te dreinen dat ik maar gauw weer ben doorgelopen...

Die paal heet 1321 en hij staat helemaal aan het einde van de straat, vlak bij de kruising. Ik kom er daarom élke dag langs...

Dan zeg ik voorzichtig, ‘eh, hallo …’ tegen de paal.

‘Grrrrm!’ gromde die eerst mopperig terug.

Maar de laatste tijd zegt hij helemaal niets meer. Nee, hij is lang niet tevreden! Kijk zelf maar eens, 's morgens doet hij z'n lichtje soms extra vroeg uit. En helemaal rechtóp staan doet 'ie ook al niet meer! Kijk maar: hij staat er wat scheef bij.

Wees dus maar blij met je bed. Zo'n lantaarnpaal wil bést met je ruilen!

Als hij er in paste, natuurlijk ...